De Belgische samenleving in historische tellingen
Volkstelling 1900
De volkstelling 1900 kwam tot stand op basis van specifieke richtlijnen waarvan een aantal nadere toelichting vergen.
De verschillende bevolkingscategorieën worden in de statistieken onderscheiden op basis van de wettelijke bevolking (“population de droit”). Hieronder worden de inwoners verstaan die hun wettelijke domicilie op een bepaalde plaats hielden. De instructies bepaalden dat dienstplichtigen moesten worden geteld bij de gemeente van het gezin waarvan ze deel uitmaakten. Kloosterlingen dienden te worden gerekend bij de huizen waar ze vast gedetacheerd waren (in plaats van de kloosters waarvan ze afhingen).
De vaste verblijfplaats van zieken in hospitalen, schippers en mensen zonder vaste verblijfplaats was de gemeente waar deze personen het laatst waren ingeschreven of bij ontstentenis hiervan de plaats van geboorte. In vroegere tellingen werden veel van deze personen ingeschreven op het collectieve gezinsformulier van de instelling waar ze tijdelijk verbleven. Personen met een verblijf in meerdere gemeenten dienden te worden geteld in de gemeente waar deze personen hadden gedeclareerd het meest te verblijven. Bij gebrek aan deze informatie moest de voorkeur worden gegeven aan de gemeente met het grootste inwonertal.
Het gezin werd gedefinieerd als de eenheid die gewoonlijk in dezelfde woning verbleef en samen leefde, ongeacht het aantal personen en eventuele familiebanden. Elk weeshuis, klooster, pension, godshuis en andere collectieve woonplaats werd als een gezin beschouwd voor zover de bewoners er vast verblijf hielden.
Aan de telplichtigen werd gevraagd de landstalen op te geven die ze machtig waren, d.w.z. konden spreken. In afwijking met voorgaande volkstelling werden kinderen die nog niet konden spreken niet gerangschikt bij de taal van de ouders. Zij werden beschouwd als personen die geen enkele taal spraken. Dit principe bleef in latere tellingen gehandhaafd.
Een woning (“maison”) is een gebouw of onderverdeling van een gebouw dat bestemd is voor huisvesting. Daarnaast worden in de statistieken gebouwen onderscheiden die niet bestemd waren om mensen onderdak te bieden. Tot deze laatste categorie behoren onder andere fabrieken en openbare gebouwen, ongeacht of deze bewoond werden door conciërges of andere personen.